


Dit is geen stukje waarin ik zielig wil overkomen of medelijden zoek. Ik schrijf dit om mijn pad te laten zien en waar het me heeft gebracht.
Ik kom uit een verstoord gezin. Toen ik 1,5 jaar oud was, kreeg ik twee broertjes – een tweeling – van wie al bij de geboorte bleek dat het niet goed zat. Na korte tijd is één van de twee kleine mannetjes overleden. Het andere mannetje bleek een verstandelijke beperking te hebben.
Toen ik drie was, kreeg ik er nog een broertje bij. Rond zijn kleutertijd bleek ook hij een verstandelijke beperking te hebben. Door de pijn en het verdriet was m’n moeder afwezig in haar energie, en mijn vader uitte dat in alcohol drinken, boosheid en frustratie. Dat maakte dat ik borden met macaroni tegen de muur stuk heb zien vliegen.
M’n jongste broertje was ook bij tijd en wijlen agressief. Als we dan samen aan het spelen waren, beet hij me in m’n rug of arm, waardoor ik me eigenlijk nooit echt veilig voelde, niet bij mijn ouders, en ook niet bij mijn broertjes.
Basisveiligheid is een belangrijk deel van de oersoep. Deze gebeurtenissen zorgden ervoor dat ik niet alle aandacht en liefde kreeg die ik nodig had. Mijn ouders konden mij niet de ‘oersoep’ geven die ik als kind nodig had, wat heeft geleid tot een hechtingsstoornis in mijn leven.
Rond mijn negende jaar bleek dat ik – door de stress in het gezin en de scheiding van mijn ouders – niet goed kon meekomen op school. Ik mocht naar de LOM-school (speciaal onderwijs), wat betekende dat ik – net als mijn broertjes – met een busje naar school werd gebracht. Dat gaf mij het gevoel dat ik net zo “debiel” of gehandicapt was als mijn broertjes, waardoor mijn zelfvertrouwen een flinke deuk opliep. Omdat ik zo over mezelf dacht, trok ik me nog verder terug.
De jaren daarna leken gewone jaren. Mijn broertjes woonden in een instelling en ik was alleen thuis. Mijn ouders trouwden opnieuw met elkaar, en ik kreeg eindelijk de aandacht die ik nodig had – al kon dat de gemiste ‘oersoep’ en aandacht van mijn eerste tien levensjaren niet goedmaken.
Op mijn veertiende kreeg ik een zusje. Dat vond ik erg leuk, en ik heb veel voor haar gezorgd omdat mijn moeder veel in het ziekenhuis lag en mijn vader moest werken. Naast de zorg voor mijn zusje deed ik ook het huishouden en de boodschappen. Ik nam haar zelfs mee naar mijn vriendinnetje, zo waren m’n zusje en ik de eerste 1,5 à 2 jaar van haar leven vaak samen. Ze voelde bijna als een dochter voor mij.
Na die tijd kwam er nóg een kindje – nog een zusje. Op dat punt brak er iets in mij.
“Niet nóg een baby… dat trek ik niet,” dacht ik.
Als gebroken puber ben ik naar mijn moeder gegaan en heb haar verteld dat ik niet meer wilde leven. Dat ik heel graag naar mijn overleden broertje wilde. Diezelfde avond zat ik in een crisiscentrum. Niet de aandacht, liefde of knuffel waar ik zó naar verlangde, maar weggestuurd.
“Je bent niet goed,” was mijn gedachte.
“Net als je broertjes mag jij het huis uit.”
Dat was een tweede klap. Mijn hechtingsproblematiek en het gebrek aan zelfvertrouwen werden er alleen maar erger van.
Vanaf mijn achttiende woonde ik in een bus. Dat klinkt misschien romantisch, maar het is ook ontzettend koud in de Nederlandse winter. Slapen met een plasfles als kruik, en ’s morgens de ramen aan de binnenkant krabben om het ijs eraf te krijgen. Toch voelde ik me daar meer thuis dan thuis – omdat ik me daar tenminste niet onzichtbaar of onbegrepen voelde.
Niet wetende hoe beschadigd ik eigenlijk was door het leven, probeerde ik mijn leven op te pakken zoals ‘het hoort’: leuke vrouw, trouwen, kindjes en een mooi huis. Aan de buitenkant leek het goed, maar vanbinnen hadden zowel ik als de moeder van mijn kinderen veel last van mijn hechtingsproblematiek en mijn gebrek aan zelfvertrouwen. Na tien jaar eindigde dat in een scheiding.
Wéér verlaten.
Omdat ik niet goed genoeg was, tenminste, zo voelde dat.
Na mijn scheiding ben ik met mezelf aan de slag gegaan: therapie, sjamanistisch werk, sessies in de complementaire zorg. Keer op keer kwam ik mezelf tegen.
Inmiddels, na meer dan tien jaar aan mezelf werken, heb ik opleidingen gevolgd in het sjamanisme en in coaching. Ik leer mezelf steeds beter te zien, te voelen wie ik ben en wat ik nodig heb.
Zo’n acht jaar geleden ben ik begonnen met het doorgeven van wat ik heb geleerd, mijn oude pijn en trauma omzetten in kracht. Daardoor heb ik mezelf nog dieper leren kennen.
En ja, nog steeds kom ik mezelf tegen.
Maar steeds vaker ontmoet ik mezelf ook écht:
Kan ik mezelf zien als een mooie man met ontzettend veel kwaliteiten.